|
[ Ons Geluk vinden we,als we op Weg gaan.
Niet aan het het einde van de weg, want dan kan het wel eens te laat zijn. ] [ Zie ook nog :
De ''verrukkelijke'' Hemel. ]
[ Het laatste couplet van het lied ``Jezus,ik houd van U`` brengt het bovenstaande treffend onder woorden. De Webmaster zingt het volledige lied met mondharmonica-begeleiding,hetgeen U kunt beluisteren/downloaden,als U klikt op hier en vervolgens bij nr.26 weer op hier. ]
Maar wat voor lijden wij hier ook doormaken,het valt in het niet bij
de schitterende heerlijkheid,
die God ons Straks zal laten zien.
Romeinen 8 vers 18,
geciteerd uit HET BOEK.
De hemel van de Egyptenaren
Toen mijn kinderen nog jong waren,speelde en stoeide ik eens met ze. Ik werd er later wat moe van en toen de kinderen ergens anders gingen spelen,bleef ik languit in het gras liggen,om even uit te rusten. Toen ik zo half sliep en half wakker was,droomde ik,dat ik op reis was naar een ver gelegen land.Het was Perzië niet,al was er wel de oosterse pracht en praal van dat land te vinden. Het was India ook niet,al waren er wel de koraalstranden van de Indische Oceaan. Het was Sri Lanka niet,al waren er de schoonheid en de aromatische geuren van dat beroemde eilandparadijs.
Het was evenmin Italië,al hing de merkwaardige nevel van de blauwe Italiaanse lucht boven mij. Het was Californië niet en ook niet Florida,al waren er de zachte met bloemengeuren beladen briesjes,komend van zowel de Stille _ als van de Atlantische Oceaan.
Mijn ogen zochten overal rondom naar onkruid,doornstruiken,stekels en distels,maar ik vond niets van dit alles op de plaats van mijn droom. Ik zag de ``zon`` op haar hoogst. Ik vroeg aan de mensen : ’Wanneer zal de zon ondergaan en zal het donker worden ?’ Ze zeiden : ‘O,in dit land wordt het nooit donker.
Er is geen nacht hier.
Jezus is het licht’.
Ik zag niemand daar in werkkleding. Bij een ieder lag er een glimlach op het gezicht en elkeen droeg een erekrans om het hoofd. Ik vroeg : ’’ Wanneer komen de arbeiders voorbij met hun gegroefde en afgematte gezichten en met hun vereelte _ en misschien wel vieze handen ?’’ Ze zeiden :
’’O wij zwoegen hier niet,ook zaaien en oogsten wij niet in dit land ‘’.
Maar wij vervelen ons nooit en zijn altijd zeer zinvol bezig,om dingen voor God en voor elkaar te doen.
Ik slenterde naar de buitenwijken van de naburige stad en naar de heuvels,die voor de gestorvenen tot een geschikte finale RUSTPLAATS uitnodigden. Ik ging op zoek naar monumenten,mausoleums,marmeren gedenkstenen,grafstenen en graftomben. Maar ik vond niets. Weliswaar zag ik torens en torenspitsen. Ik vroeg : ’’Waar begraven jullie de doden van deze grote stad ?’’ Waar zijn hier de doodgravers ? Wanneer kom ik de begrafenisauto’s tegen hier met een lange stoet van rouwende mensen er achter aan ? Ze zeiden :
"O,IN DiT LAND STERVEN WE NOOIT".
Ik vroeg : ’’Waar bevinden zich de ziekenhuizen, waar U de ernstig zieken naar toe brengt ?’’ Waar zijn de verpleegsters, verplegers en artsen met hun vaardige handen en gerichte medicijnen,om de pijn te verlichten ?’’ Ze zeiden :
’’O,wij zijn hier nooit ziek.
Er hoeft hier ook nooit iemand geopereerd te worden in dit land.’’
Ik vroeg : ’’Waar wonen hier de mensen,die van een minimum _ inkomen moeten rondkomen,of erger ? Waar zijn bij jullie de achterbuurten van de heel arme mensen ? Ze zeiden : ’’ O,in dit land zijn geen kansarmen en
er wordt nergens honger geledeN.
Hier heeft niemand ooit een greintje angst voor gebrek.’’ Ik begreep er niets van.
Ik keek nog eens rond en zag een rivier. De golven ervan sloegen tegen
goudkleurige oevers,
die met parels dicht bezaaid waren.
Ik zag schepen voorbij varen met zeilen van zuivere zijde,boegen bedekt met goud,roeiriemen met zilveren stippen.
Ik keek nog eens goed en zag een grote menigte van ongelooflijk blije mensen,waarvan het getal beslist niet te schatten was. Ze kwamen naar buiten uit buitenhuizen met grote borders,begroeid met rozen en kleurige viooltjes,die naar DE eeuwige LENTE roken en die trilden vanwege het allermooiste vogelgezang,dat ik ooit had gehoord.
Ik besefte,dat de tijd stil stond en DE EEUWIGHEID was aangebroken.
Ik riep :’’Zijn ze allemaal hier ?’’ Hun echo klonk helder :’’Ja,we zijn allemaal hier’’. En de torens met hun torenspitsen echoden mij welkom thuis.
En weldra gaan we allemaal huppelend,zingend en zelfs juichend DE HEER JEZUS tegemoet.En geven nu en voor Eeuwig
God de Vader,God de Zoon en God de Heilige Geest
onze grootste lofprijs en onze hoogste eer.
Thuis,eindelijk voorgoed THUIS.
Gezang 30,de coupletten 1-5 en 12 uit de 102 gezangen
THUIS
Ik zou zo graag naar HUIS toe gaan, de ''troost van de wereld'' laten staan.
Met Thuis bedoel ik het Hemelrijk, waar ik Eeuwig naar Mijn Vader kijk.
[ N.B. U kunt dit fotootje groter maken,dan verschijnt de tekst ook in grotere letters. ]
Ik zie,als ik naar Huis toe kom : De witte Engelen rondom.
De wereld immers is te klein voor,wie alleen maar Thuis wil zijn.
Want Thuis is Leven zonder dood en Vreugde zonder pijn en nood.
Vaarwel ''wereld'',God sta U bij, mijn Huis is aan de overzij.
Heinrich von Laufenberg ( 1390 _ 1458 )
[ Op de pagina ''Christelijke Versjes'' bij nr. 5 treft U de mp3 van de negro-spiritual To my Fathers' House aan for Free-Download. Veel luisterplezier !! ]
|
|